Studie legt basis voor beleid over biomassa

Het is niet simpel om te bepalen hoeveel biomassa in Nederland kan worden toegepast als energiebron en basismateriaal. Dat hangt namelijk sterk af van de bredere kijk op biomassa. Het potentieel is het grootst als biomassa wordt gezien als belangrijk middel tegen klimaatverandering.

Beeld: ©Min EZK / Paul Tolenaar
Archieffoto van de biomassacentrale in Cuijk

Dat blijkt uit een studie van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) die vandaag is gepubliceerd. De PBL-studie en de twee achterliggende studies van CE Delft en De Gemeynt zijn bedoeld als input voor een advies over het gebruik van biomassa en het draagvlak daarvoor. Dat advies maakt de SER momenteel. Ook komt er een studie naar het ‘certificeren’ van biomassa voor toepassingen, á la FSC-hout. Uiteindelijk moeten studies en advies leiden tot een ‘integraal duurzaamheidskader’: aan welke voorwaarden moet biomassa voldoen om in Nederland te worden toegepast? Dat duurzaamheidskader is een afspraak in het Klimaatakkoord.

Debat

Er speelt nu een heftig debat over biomassa in Nederland, en dan vooral over het (gesubsidieerde) gebruik van hout in elektriciteits- en warmtecentrales. Uit een uitgebreid onderzoek onder betrokkenen blijkt er tussen de betrokkenen formuleert ook overeenstemming te bestaan over sommige feiten. Zo worden de klimaatdoelen breed gedeeld, moet land zorgvuldig gebruikt worden, is luchtvervuiling een zorg en is gebruik van biomassa voor papier, bouw en in de chemische industrie algemeen aanvaard. De minst omstreden energietoepassing van biomassa is als grondstof voor brandstoffen in sectoren met weinig andere mogelijkheden, zoals lucht- en scheepvaart. Eenzelfde debat speelt over de afkomst van biomassa, uit Nederland, de EU of de wereld.

Argumentenkaart

De studie van De Gemeynt brengt alle argumenten voor en tegen biomassa uitgebreid in kaart. Aan die argumenten kan iedereen al goed de eigen positie afmeten. Er zijn grofweg vijf verschillende soorten ‘kijk op biomassa‘: het klimaatperspectief; liever alleen zon, wind en geothermie en weinig biomassa; overal hernieuwbare grondstoffen; ecologie (met nadruk op biodiversiteit); en duurzame ontwikkeling.

CE Delft heeft vervolgens uit de wetenschappelijke literatuur voor elk van deze perspectieven berekend hoeveel biomassa er dan beschikbaar zou (moeten) zijn. Daar komen grote verschillen aan het licht. Iemand die het klimaat het allerbelangrijkste vindt bij de toepassing van biomassa wil wel tien keer meer biomassa toepassen in Nederland dan iemand die vooral ecologie en biodiversiteit gebruikt in het oordeel over biomassa. Het klimaatperspectief ziet ook een twintig tot vijftig keer grotere voorraad aan biomassa in de wereld. De studies geven geen waardeoordeel, maar maken die verschillen wel duidelijk. Uiteindelijk moet het duurzaamheidskader daarin wel een keuze maken.

Import nodig

PBL formuleert enkele conclusies en aandachtspunten voor de verdere ontwikkeling van het duurzaamheidskader. Zo zal import van biomassa in elk geval nodig zijn, is internationale afstemming met de EU nodig, en is het ‘riskant’ om een klimaatneutrale economie in 2050 na te streven zonder een belangrijke rol voor biomassa. Biodiversiteit, luchtkwaliteit en duurzame productie van biomassa zijn punten die veel aandacht verdienen.

Deze studie kijkt alleen naar de beschikbaarheid en de toepassingen van biomassa als bron voor energieopwekking (elektriciteit of warmte) of als materiaal (voor bijvoorbeeld bouw of chemische industrie, of als mest). De stromen van biomassa (planten, bomen, en ander levend materiaal) bij de productie van veevoer en voedsel zijn veel groter. De regels voor toepassing moeten uiteindelijk van toepassing zijn op alle biomassa.